Groenlanders procederen tegen Deense regering


Maandagmorgen, 1 maart 1999, begon in het Hooggerechtshof in Kopenhagen, Denemarken de zogeheten Thule-rechtszaak over de gedwongen verhuizing van Inuit (Thule-Eskimo's) in 1953. Voor de aanvang van de rechtszaak werd voor het gerechtsgebouw een Groenlandse drumdance opgevoerd. De rechtszaak zal - met onderbrekingen - tot en met 22 april duren. De uitspraak wordt eind juni verwacht. De eiser namens Hingitaq53, Uussaqqak Qujaukitsoq zal op de Arctische Dag het woord voeren.

In 1953 werd de gehele bevolking van het noordwest-Groenlandse dorp Ummannaq *, in totaal 105 Inuit, door de Deense regering tegen hun zin verhuisd naar het 150 km noordelijker Qaanaaq.
In verband met deze zaak heeft de rechtbank in 1997 vijftien inwoners uit Thule verhoord, die in 1953 door de Deense staat gedwongen werden te verhuizen. De rechtszaak betreft niet alleen een eis tot compensatie van 45 miljoen gulden vanwege deze gedwongen verhuizing, maar heeft ook betrekking op de voor de toekomst zo belangrijke collectieve rechten van de Thule-gemeenschap over dit belangrijke jacht- en vangstgebied.

De gedwongen verhuizing van de Ummannaqse bevolking was het gevolg van een aantal ontwikkelingen die van buiten op deze Inuit-gemeenschap afkwamen.
Tijdens de Duitse bezetting van Denemarken heeft in 1941 de Deense ambassadeur Henrik Kaufmann in Washington een defensieovereenkomst ondertekend, die het de Amerikanen mogelijk maakte militair aanwezig te zijn in Groenland. Als gevolg hiervan, werd er in 1943 een Amerikaans weerstation aangelegd in Thule. Dit station werd spoedig uitgebreid met een landingsbaan. Omdat deze landingsbaan in een gebied kwam te liggen, dat voor de lokale bevolking van belang was voor de vangst van blauwvossen, bood de Deense regering aan de plaatselijke jagersraad jaarlijks 200 Deense kronen ter compensatie. Al in 1947 deed de toenmalige Deense minister van Buitenlandse Zaken Gustav Rasmussen zijn beklag via zijn ambassadeur in Washington dat de Amerikanen het weerstation ook voor andere dan louter meteorologische doeleinden gebruikten.

In maart 1951 begonnen de Amerikanen met de Denen te onderhandelen over een nieuwe defensieovereenkomst. Inmiddels is uit documenten komen vast te staan dat de Amerikaanse overheid reeds lang voordat de onderhandelingen begonnen - zonder de goedkeuring van het Deense parlement - volop bezig was met de aanleg van Thule Air Base.

De aanwezigheid van enige duizenden Amerikaanse soldaten in een gemeenschap van ongeveer honderd lokale bewoners leidde tot een groot aantal problemen, ondanks het verbod voor de soldaten om met de lokale bevolking om te gaan. Vandaar dat de Amerikaanse vice-consul Donald Lewis al in juni 1951 aan de Deense staat vroeg om een verplaatsing van de gehele bevolking van Ummannaq te overwegen. In het voorjaar van 1953, dienden de Amerikanen een aanvraag in voor uitbreiding van de basis met luchtafweergeschut. Meteen daarop volgend kreeg de bevolking van Ummannaq* het bevel Thule onmiddellijk te verlaten. De haast van die beslissing was ingegeven door de klimatologische omstandigheid dat het enige vervoermiddel in het district de hondenslee was, en eind mei zou het ijs op de fjorden nog steeds sterk genoeg zijn om de verhuizende Inuit te dragen. De Inuit moesten hun historische vestigingsplaats Ummannaq verlaten. Hun bezittingen werden per hondenslee naar het 150 km noordelijker gelegen Qaanaaq verhuisd.
Uit getuigenverklaringen die in oktober 1997 in Qaannaaq ten overstaan van het Hooggerechtshof werden gegeven bleek niet alleen dat de opdracht tot de verhuizing van de Deense autoriteiten afkomstig was, maak kwam vooral ook de omvang van het leed dat door deze gedwongen verhuizing was veroorzaakt naar buiten. Zo werden kinderen, bejaarden en zieken per slee vervoerd en tijdelijk in tenten gehuisvest, die absoluut niet geschikt waren voor het barre poolklimaat.

Het was niet voor niets, dat de Deense poolonderzoeker en handelaar Knud Rasmussen in 1910 zijn handelsstation juist in Ummannaq vestigde. Het gebied is zeer rijk aan vangstdieren, vooral blauwvossen. Het handelsstation was zeer winstgevend en met de verkoop van vossenhuiden kon Knud Rasmussen veel van zijn expedities financieren. Deze blauwvossen zijn vooral in het gebied rond Ummannaq en het gebied ten zuiden daarvan te vinden. Door de uitbreidingen van Thule Air Base verdwenen de vossen in dat gebied. Het gebied rond Qaanaaq, waar de bevolking van Ummannaq gehuisvest werd, is weliswaar rijk aan zeedieren, maar er leven nauwelijks blauwvossen.
Om economisch te kunnen overleven, is de bevolking aangewezen op de jachtgebieden rond en ten zuiden van Ummannaq. Door het verdwijnen van de vossen rond Ummannaq en hun verhuizing naar een plaats 150 kilometer noordelijker, zijn zij nu gedwongen enorme afstanden af te leggen voor de jacht op deze vossen.

De gedwongen verhuizing van de bevolking van Ummannaq vond plaats precies een maand voordat de herziene grondwet in werking trad, waarmee Groenland een gelijkwaardig deel van Denemarken werd. Op dat moment had Denemarken al de Europese Conventie voor de Mensenrechten geratificeerd. En zelfs al voor 1953 was het gebruikelijk dat de elementen uit de Deense grondwet die betrekking hebben op mensenrechten werden toegepast op Groenland. Dit blijkt bijvoorbeeld uit Deense rapportages over de situatie in Groenland aan de Verenigde Naties tussen 1947 en 1954. Hieruit bleek onder andere dat het gangbare gebruik was dat compensatie werd verschaft in geval er beslag op eigendom werd gelegd.
Het wekte dan ook verbazing dat tijdens de rechtszaak in oktober 1997 de Deense regering juist het tegenovergestelde beweerde. De regering betwistte bij die gelegenheid het beroep dat de Inuit deden op de onschendbaarheid van huis en haard en de wettelijke bescherming van hun eigendomsrechten, omdat de Deense grondwet immers voor 5 juni 1953 nog niet van toepassing was op Groenland. De grote vraag is nu of de Deense staat voor een rechtbank naar willekeur het tegenovergestelde mag beweren van wat zij eerder aan de Verenigde Naties heeft gemeld.
De Deense staat heeft tijdens genoemde rechtszaak zelfs aangevoerd dat de Inuit geen enkel juridisch recht konden doen gelden op hun traditionele vestigingsplaats en de natuurlijke hulpbronnen in het gebied, ondanks het feit dat deze reeds vele generaties in het betreffende gebied verbleven.
In 1996 werd Denemarken partij in ILO-conventie 169, de enige conventie die exclusief betrekking heeft op de rechten van inheemse volken. Het bestrijden van het recht van de Thule-bevolking op hun traditionele woon- en jachtgebieden, staat volledig haaks op artikel 14 van deze conventie.

* In 1910 werd de Cap York Station Thule gesticht, die dicht bij de Inuit-vestiging Ummannaq aan het einde van de Wolstenholme fjord ligt. Deze vestiging moet niet verward worden met het huidige dorp met de zelfde naam dat enkele honderden kilometer zuidelijker van Thule ligt.

Over de zaak is in het Deens het boek Retten til Thulelandet verschenen geschreven door de twee advocaten Christian Harlang en Henrik Karl Nielsen alsmede ICC-president Aqqaluk Lynge (ISBN: 87-90528-08-5). Binnenkort zal ook een Groenlandse en Engelse vertaling 'The Rights to Thuleland' verschijnen.

Vertaling: Mieke de Jonge
GG/JB