Schadeloosstelling voor Inuit

Michiel Vosveld

Uummannaq heeft een lange geschiedenis. Rondom de Inuit-nederzetting aan de voet van Thule Mountain liggen de restanten van huizen die duizenden jaren geleden door arctische jagers zijn gebouwd. De ligging is voor een jager dan ook ideaal. Het nabije fjord is rijk aan zeehond en walrus. Het land biedt de jager poolvossen en ijsberen. De enorme populatie vogels maakt het plaatje compleet, maar er is echter één verstorend element: de Thule Airbase.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog raakten de Amerikanen geïnteresseerd in Groenland. Een defensieverdrag met Denemarken maakte het mogelijk dat de Amerikanen in de buurt van Uummannaq (niet te verwarren met de veel zuidelijker gelegen plaats met dezelfde naam) een weerstation en de handelspost Kap York Stationen Thule (ook wel Dundas genoemd) bouwden. Dit militaire weerstation groeide langzamerhand uit tot een volledige luchtmachtbasis, de Thule Airbase, die uiteindelijk onderdak bood aan duizenden militairen. Ondanks een streng verbod op contact tussen militairen en Inuit, was de invloed van de basis bijzonder groot. De rust in het jachtterrein van de jagers werd voorgoed verstoord en de jachtopbrengsten daalden. De jagersraad ontving jaarlijks slechts 200 kronen schadevergoeding voor gederfde inkomsten. De houding van de Amerikanen en Denen tegenover de aanwezigheid van de Inuit verslechterde met elke verdere uitbreiding van de basis.
In 1953, toen de Amerikanen voornemens waren luchtdoelraketten op de basis te stationeren, besloten de Denen de gehele bevolking van Uummannaq te verplaatsen. Ook de handelspost Dundas verdween hierdoor. Een nieuwe nederzetting werd opgericht: Qaanaaq. Men deed het in de media voorkomen alsof het een vrijwillige verhuizing betrof, maar dat was het bepaald niet. De raad van jagers, die in die tijd de hoogste autoriteit in het gebied vormde, werd nooit gehoord. Om vaart achter de verhuizing te zetten, kregen de Inuit drie dagen de tijd om zich gereed te maken voor de tocht naar Qaanaaq. Iedereen die later vertrok zou geen vervangende woonruimte toegewezen krijgen. Het argument achter de snelheid waarmee men moest vertrekken was de conditie van het ijs waarover de tocht gemaakt zou worden, uitstel was vanwege het aankomende zomerseizoen niet verantwoord. Een veel waarschijnlijker reden voor de haast is echter dat de Denen de verhuizing wilden afronden voordat Groenland, in plaats van een kolonie, een provincie van het Koninkrijk Denemarken zou worden. Dit gebeurde enkele weken later en gaf de Inuit Deens staatsburgerschap. Ze verkregen dezelfde rechten als de Deense staatsburgers in Denemarken, dus ook eigendomsrechten op hun woningen.
De gedwongen sledetocht naar Qaanaaq kostte een vrouw het leven en bracht de bevolking naar een plaats ver weg van de basis, maar dus ook ver weg van de rijke jachtgronden. De Inuit schatten hun schade als gevolg van de gedwongen verhuizing op 47 miljoen gulden. Om de schade te verhalen, spande men een proces aan tegen de Deense staat. Van de 105 verhuisde Inuit zijn er 63 nog in leven en samen met hun nakomelingen en twee Deense advocaten legden zij onder de naam Hingitaq 53 ('de Verdreven 53') een tweetal eisen neer. Ten eerste wilde men een schadeloosstelling voor de gederfde inkomsten en de geleden schade en ten tweede wilde men de jachtgronden rond Uummannaq terug. Behalve dat de Deense overheid dus diep in de buidel zou moeten tasten, zou het toekennen van de tweede eis het einde van Thule Airbase betekenen. Gesterkt door een uitspraak van een Australische rechter over teruggave van inmiddels bebouwde jachtgronden aan de Aboriginal-bevolking begon men aan het proces in Kopenhagen.
De Østre Landsret besliste echter anders. De Deense staat werd veroordeeld tot een schadevergoeding van 2 miljoen kronen, ongeveer 500.000 gulden. Bovendien blijft de teruggeëiste grond een Amerikaanse basis in Amerikaanse handen. Het feit dat Denemarken met het tolereren van de luchtmachtbasis aan een groot deel van haar NAVO-verplichtingen voldoet, zal ongetwijfeld een grote rol gespeeld hebben.
Toch waren beide partijen tevreden met de uitspraak. De advocaten van Hingitaq 53 vonden dat ''de rechtbank heeft erkend dat de Inuit groot onrecht was aangedaan''. De verhuizing werd door de rechtbank als gedwongen omschreven en met de toekenning van de schadeloosstelling werd de geleden schade erkend. De rechter was van oordeel dat de Inuit onvoldoende aan konden tonen hoeveel schade ze daadwerkelijk geleden hadden en vond onder andere hierin een reden om een veel lagere vergoeding toe te wijzen. De Deense regering was dermate tevreden met de uitspraak dat zij niet in hoger beroep is gegaan. Met de relatief lage schadeloosstelling en het maken van excuses namens de Deense staat, wil minister Poul Nyrup Rasmussen de zaak zo snel mogelijk achter zich laten.