Door de 'wilden' gered

Lotgevallen van Nederlandse walvisvaarders op de koude kusten van Groenland

Wie denkt dat de Inuit van Groenland pas kortgeleden met Europeanen in aanraking zijn gekomen vergist zich. Het koude land is zelfs nooit zo van Nederland geïsoleerd geweest als de meeste mensen denken. Slechts in het uiterste noorden van de westkust van Groenland en op de oostkust konden zich tot eind 19e eeuw traditionele Inuit-gemeenschappen handhaven die nog nooit contact hadden gehad met Europese zeevaarders. Een geschiedenis van de honderden jaren oude relatie tussen Nederland en Groenland.

Inuit en Europeanen West-Groenland maakte in de Middeleeuwen al deel uit van de Europese horizon. De Noormannen hadden zich vanaf het einde van de 10e eeuw via IJsland in Zuid-Groenland gevestigd, in een tijd dat het klimaat gematigder was dan het nu is. Gedurende dezelfde periode vestigde de Inuit Thule-cultuur zich ook in het zuiden van Groenland. De Inuit komen dan voor het eerst in contact met de Europese cultuur. Wanneer op het einde van de Middeleeuwen het klimaat kouder wordt, kan de Europese boerencultuur van de Noormannen zich niet handhaven in het arctische milieu. Terwijl de Inuit zich dankzij hun kajaks, bontkleding en hondensleeën in het kouder wordende klimaat weten te handhaven, verdwijnen omstreeks 1475 de laatste Scandinavische boeren op Groenland. Het bisdom 'aan het eind van de wereld' (volgens paus Nicolaas V) bestaat niet meer. Groenland is heel even spoorloos verdwenen van het Europese blikveld. Maar die adempauze voor de Inuit Thule-cultuur duurt maar kort.

In de tweede helft van de zestiende eeuw zijn Baskische, Hollandse en Engelse schepen al weer doorgedrongen in Straat Davis bij de westkust van Groenland. Een niet te stuiten westerse beschaving is haar opmars begonnen. De Inuit worden als onbeschaafde wilden gezien en sommigen van hen worden gewoonweg ontvoerd. In 1566 worden de eerste Inuit, waarschijnlijk afkomstig uit Labrador, al in de Nederlanden tentoongesteld. Het begin van een traditie die tot in onze tijd voortduurt. In de 17e eeuw begint men vanuit steden als Amsterdam, Hoorn en Enkhuizen en de eilanden Terschelling en Ameland met ruilhandel op de westkust van Groenland. Met soms verbazingwekkend kleine scheepjes trotseert men ijsbergen en de stormachtige zee van het noordelijk Atlantisch gebied. In 1656 brengt de Vlissinger zeevaarder en cartograaf Nicolaas Tunes van zijn tochten naar Straat Davis zelfs een woordenlijst mee waarvan gebruik gemaakt kan worden bij de handel. De afzondering van de West-Groenlandse Inuit-cultuur wordt volkomen doorbroken wanneer er grote populaties Groenlandse walvissen worden ontdekt. Vooral in de 18e eeuw trekken er elk jaar tientallen Nederlandse walvisvaarders op uit om op de walvissen te jagen. Grote stukken van de west- en oostkust worden door Nederlandse walvisvaarders voor het eerst in kaart gebracht. Naast de Deense kolonisatie zijn het de contacten met de Nederlandse walvisvaarders die de traditionele Inuit-cultuur van West-Groenland vanaf de 18e eeuw langzaam te gronde richten. Het contact met de expanderende Westerse cultuur is niet te weerstaan. De Nederlandse zeelui laten niet alleen kraaltjes, vuurwapens, ziekten en alcohol achter op de westkust. Maar ook hun genen, via de nakomelingen uit de geslachtsgemeenschap met inheemse vrouwen. Voor de 'wilden' van Groenland en hun schuitjes die tentoon worden gesteld op de kermissen en in rariteitenkabinetten heeft men weinig achting of eerbied. Het bijzondere van de cultuur van de inheemse bevolking leert men pas waarderen als men noodgedwongen moet overwinteren op het barre Groenland.

In 1777 vergaat de brik Jufvrouw Klara van de Amelander commandeur (een commandeur is een kapitein van een walvisvaarder) Hidde Dirks Kat. Zijn schip wordt door het ijs verpletterd en een deel van de bemanning komt om. Ook commandeur Kat weet zich maar ternauwernood te redden. Als de overlevenden na een epische overlevingsstrijd via het zeeijs de zuidkaap van Groenland bereiken (Statenhoek, het huidige Kap Farvell) zijn ze ten einde raad. Ze hebben geen eten meer en geen onderdak. In dit lege en koude land zouden zij allen jammerlijk zijn omgekomen, als niet een aantal Inuit de schipbreukelingen had gered.

Uit het dagboek van Commandeur Kat: Ik plaatste mij des middags ten 12 ure, achter één der Wilden op een schuitje, hetwelk zij vooraf op zijde van een ander vastgebonden hadden, en zoo roeide de Wilde met mij voort, hebbende een riemspaan in de hand, welks beide einden met een blad voorzien waren. Op deze wijze bragten zij mij een vierde mijl voorbij het steil gebergte, daar wij wegens de diepte niet om heen konden komen. Het schuitje, waarop ik mij bevond, kan, van den voor- tot den achtersteven, lang geweest zijn ongeveer 20 voeten en iets breeder dan de dikte van een gewoon mensch. De Wilde zit in een rond gat in het midden op den bodem neder, met de voeten voorwaarts onder het dek. Zijn ligchaam steekt dan, van de lendenen af gerekend, boven het dek uit. Hij zit in een kleed (of rok) van leder, dat aan het schuitje vastgehecht is, zoo dat er geen water aan zijn lijf of in het schuitje kan komen. Zijne handen en gezigt alleen zijn bloot. De uiteinden van dit schuitje loopen van het midden af spits toe. Wanneer de Wilde er in zit, ligt het schuitje in het midden van het dek ongeveer 4 duim boven water. Het geheel is van Robben-vellen en de inhouten van zeer dun en taai hout, dat daar te lande groeit, gemaakt. De Wilde zette mij op de voorgeschreven plaats, doornat aan land.

Commandeur Kat is met dat wonder van de arctische Inuit-technologie, de kajak, gered. Alle schipbreukelingen worden liefdevol opgenomen in de huizen van de Inuit. Geen iglo maar een huis half onder de grond, bedekt met plaggen. Commandeur Kat vermeldt in zijn spannende dagboek steeds weer de gastvrijheid en behulpzaamheid van de Inuit.

De overgroote liefde dier wilde menschen, welke waarlijk die van vele Christenen te boven gaat, maakte van onze harten weemoedig en dankbaar tot God. Het schreien van kinderen te mogen hooren bevredigde ons met ons lot. Het scheen ons, als of wij in ons eigen huis waren. Zij verkwikten ons met eene soort van soep van Zeehonden of Robbevleesch met water gekookt.

Commandeur Kat en zijn bemanning weten met hulp van de Inuit de winter door te komen. In 1778 keert hij, dankzij de Inuit, weer terug op zijn geliefde Ameland. De laatste redding van door het ijs van hun schip verweesde Nederlandse walvisvaarders vindt plaats in 1826. Dan wordt in Straat Davis de walvisvaarder Harlingen (onder bevel van Commandeur Klaas Hoekstra) door ijsschotsen verbrijzeld. Hoekstra en zijn mannen worden door de Inuit in plaatsje Ummannaq ondergebracht. Ze brengen er de tijd door met sledetochten. Ook die walvisvaarders keren het volgende jaar behouden terug naar Nederland. Het lijkt erop of Nederland die hulp van de Inuit nooit naar waarde heeft kunnen schatten. Op het einde van de 20e eeuw werden restanten van een Groenlandse Inuit nog steeds op rariteitenkabinetten als de tentoonstelling 'Botje bij Botje ' in de Kunsthal in Rotterdam aan het volk getoond. Sinds 1566 lijkt er weinig veranderd te zijn. Een eenzijdige vriendschap is het in de loop der historie altijd geweest.

Wie meer wil weten over de Nederlandse walvisvaarders en hun contacten met de 'wilden' kan de volgende boeken raadplegen:

Nederlanders in de poolwinter - een uitgave van het Arctisch Centrum Rijksuniversiteit Groningen en Knoop Haren B; ISBN 90.6148.451.0.

Dagboek eener reize ter walvisch- en robben-vangst gedaan in de jaren 1777 en 1778 door den Kommandeur Hidde Dirks Kat - Haarlem Wed. A. Loosjes (een kopie is te koop bij Antiquariaat Moby Dick - Noordwijk of Sorgdragermuseum - Ameland).

Arctische walvisvangst in de achttiende eeuw. De betekenis van Straat Davis als vangstgebied Jurjen R. Leinenga De Bataafsche Leeuw; ISBN 90 6707 365 2.

Ton Biesemaat
Stichting Nederlandse Historische Expedities

De Stichting Nederlandse Historische Expedities (SNHE) volgt de sporen terug van Nederlandse ontdekkingsreizigers. Veel van haar expedities vinden ook plaats in de Arctis. Voor meer informatie over de activiteiten van de SNHE kunt u contact opnemen met:

SNHE
Spaarnestraat 162
2314 TS Leiden
tel. 071-5420595/fax 071-5420596 of tel./fax 070-3978903
email: snhe@wxs.nl