Introduktie | De Innu | Laagvliegen | Nederland


Nederland
In 1986 tekende Nederland met Canada een tien jaar durend bilateraal verdrag en sloot ook onze luchtmacht zich bij het oefenprogramma aan. Eerder hield de Koninklijke Luchtmacht de meeste laagvliegoefeningen boven Duitsland. Op dit moment gebruikt zij nog twee routes boven noordelijk Nederland. Maar de publieke verontwaardiging over het lawaai had tot gevolg dat een groot deel van de oefeningen werd geëxporteerd naar het grondgebied van de Innu. Het verzet is daar net zo groot, maar het speelt zich af buiten het bereik van de Europese media.
Toch gaat het verder dan louter 'export'. De oefeningen in Canada - 30 meter boven de grond - zouden hier nooit worden toegestaan.
Defensie beweert met stelligheid dat de Innu-kampen worden gemeden, maar de praktijk wijst anders uit. Het zogenaamde ontwijkingsprogramma werkt niet. Ofschoon de ligging bij de luchtmacht bekend is, worden de jachtkampen overvlogen. Het blijkt dat de uitgestrekte rivierdalen - juist die gebieden waar de Innu jagen en waar het meeste wild zich bevindt - het meest in trek zijn voor de laagvliegende F-16's, Tornado's en Phantom-bommenwerpers.
Van april tot en met oktober wordt er geoefend door de Nederlandse luchtmacht: zes dagen per week, minstens drie keer per dag. De F-16 straaljagers die de Nederlandse luchtmacht gebruikt produceren een lawaai dat kan oplopen tot zo'n 145 decibel. In 1994 werd het aantal Nederlandse F-16's in Goose Bay opgevoerd van 18 tot 24 toestellen. In 1996 wordt het verdrag tussen Canada en Nederland naar verwachting opnieuw verlengd tot 2011. De Koninklijke Luchtmacht wil ruimte hebben om het aantal oefeningen van 2.000 naar 4.000 uit te breiden. Er wordt niet alleen geoefend in het laagvliegen maar ook in het achtervolgen met hoge snelheid, het beschieten van doelen en het uitvoeren van nachtelijke missies. Daarnaast worden er grondwaarnemers opgeleid.

Haagse Politiek
Pas in maart 1988 -de straaljagers vlogen al twee jaar in Canada- kwam het laagvliegverdrag met Canada aan de orde in de Tweede Kamer. De Eerste Kamer volgde in maart 1989. Daarna zijn verscheidene keren Kamervragen gesteld.

Een paar jaar geleden kwam een Innu-delegatie op bezoek om onze regering en ons parlement te verzoeken het Nederlandse aandeel in het programma terug te trekken. Ze werden met desinteresse en cynisme tegemoet getreden. Een van onze parlementariërs (Van Vlijmen, CDA) zei: 'Ik begrijp dat zij (de Innu) een droeve periode doormaken. We moeten allemaal veranderen: dat is de evolutie.' De toenmalige minister van Defensie Bolkestein (VVD) zei in de Eerste Kamer: 'De Innu hebben nimmer de lucht geclaimd.'
In februari 1994, tijdens de bespreking in de Tweede Kamer van de regeringsnotitie 'Inheemse Volken in het Buitenlands Beleid en in de Ontwikkelingssamenwerking', nam minister Pronk van Ontwikkelingssamenwerking afstand van het schriftelijke antwoord van de regering op een Kamervraag over de gevolgen van het laagvliegen voor de Innu. Pronk bekende dat hij de zaak inmiddels in een ander licht was gaan zien. In zijn visie is er geen gebied in de wereld -dus ook niet het gebied waar wordt laaggevlogen- dat werkelijk onbewoond is. Het gaat om de beleving van het volk dat het gebied als zijn leefgebied beschouwt, en niet om de westerse invulling van het begrip. Deze visie bracht enkele Kamerleden ertoe schriftelijke vragen te stellen.
Het antwoord van de regering luidde: 'Bij de vluchtplanning wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de lokatie van de jachtkampen van de inheemse bevolking. De regering blijft in overleg met de Canadese regering alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de grenzen van het toelaatbare niet worden overschreden. Zij gaat ervan uit dat de Canadese regering de belangen van haar bevolking adequaat vertegenwoordigt.'
In maart 1995 worden er wederom Kamervragen gesteld onder ander over de mer, de kosten en de duur van het verdrag. De Kamer wacht verder op de uitkomst van de milieu-effectrapportage. In november zendt de staatssecretaris van Defensie een brief aan de Kamer waarin hij de mer-uitkomst toelicht. Hij blijkt vooral veel waarde te hechten aan de economische ontwikkeling van Goose Bay. Verder zegt hij toe het laagvliegverdrag vóór tekening aan de Kamer voor te leggen. Op 14 februari 1996 overlegt de Vaste Tweede-Kamercommissie voor Defensie met staatssecretaris van Defensie Gmelich Meijling.
Naast het bilaterale verdrag met Canada, dat op 31 december 1996 afloopt is er ook het zogenaamde uitvoeringsverdrag: het Multinational Memorandum of Understanding (MMOU). De staatssecretaris deelde de Kamer mee dat er géén onomkeerbare afspraken worden gemaakt door de tekening van het MMOU op 20 februari. De meerderheid van de Kamer gaat akkoord met de uitbreiding van het laagvliegprogramma. Alleen als het aantal vluchten de 3.000 overschrijdt, wil zij worden geïnformeerd. In mei zal de Kamer met de staatssecretaris Goose Bay bezoeken. Eind 1996 behandelt zij het bilaterale verdrag in aanwezigheid van de minister van Buitenlandse Zaken.

Steungroep
Aangezien het onze Koninklijke Luchtmacht is die boven Nitassinan oefent, is er alle reden om de Innu vanuit Nederland te steunen. Daartoe werd in 1992 de Stichting Innu Steungroep opgericht.
Bestuursleden en medewerkers hebben sinds 1986 politiek en pers geïnformeerd over de gevolgen van de Nederlandse laagvliegoefeningen boven Nitassinan. In 1992 plaatste de Innu Steungroep een paginagrote advertentie met informatie over de effecten van de laagvliegoefeningen op de Innu in de Volkskrant en Trouw.
In 1993 organiseerde de Steungroep een internationaal symposium op de Rijksuniversiteit Limburg over de milieu- en mensenrechten-aspecten van het laagvliegen in Canada.
Op 4 februari 1996 plaatste de Steungroep wederom een advertentie in de Volkskrant die door een groot aantal organisaties werd medeondertekend. Zij zal verder aandacht blijven vragen voor de Innu bij het Nederlandse publiek en bij parlement en regering. De Steungroep begeleidt verder de Innu-delegaties die ons land bezoeken en steunt de Innu in hun activiteiten richting Europees Parlement en Verenigde Naties.