Haagse Politiek Een paar jaar geleden kwam een Innu-delegatie op bezoek om onze regering en
ons parlement te verzoeken het Nederlandse aandeel in het programma terug te
trekken. Ze werden met desinteresse en cynisme tegemoet getreden. Een van onze
parlementariërs (Van Vlijmen, CDA) zei: 'Ik begrijp dat zij (de Innu) een droeve
periode doormaken. We moeten allemaal veranderen: dat is de evolutie.' De
toenmalige minister van Defensie Bolkestein (VVD) zei in de Eerste Kamer: 'De
Innu hebben nimmer de lucht geclaimd.'
Pas in maart 1988 -de straaljagers vlogen al twee jaar in Canada- kwam
het laagvliegverdrag met Canada aan de orde in de Tweede Kamer. De Eerste Kamer
volgde in maart 1989. Daarna zijn verscheidene keren Kamervragen gesteld.
In februari 1994, tijdens de
bespreking in de Tweede Kamer van de regeringsnotitie 'Inheemse Volken in het
Buitenlands Beleid en in de Ontwikkelingssamenwerking', nam minister Pronk van
Ontwikkelingssamenwerking afstand van het schriftelijke antwoord van de regering
op een Kamervraag over de gevolgen van het laagvliegen voor de Innu. Pronk
bekende dat hij de zaak inmiddels in een ander licht was gaan zien. In zijn
visie is er geen gebied in de wereld -dus ook niet het gebied waar wordt
laaggevlogen- dat werkelijk onbewoond is. Het gaat om de beleving van het volk
dat het gebied als zijn leefgebied beschouwt, en niet om de westerse invulling
van het begrip. Deze visie bracht enkele Kamerleden ertoe schriftelijke vragen
te stellen.
Het antwoord van de regering luidde: 'Bij de vluchtplanning wordt
zoveel mogelijk rekening gehouden met de lokatie van de jachtkampen van de
inheemse bevolking. De regering blijft in overleg met de Canadese regering alles
in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de grenzen van het toelaatbare niet
worden overschreden. Zij gaat ervan uit dat de Canadese regering de belangen van
haar bevolking adequaat vertegenwoordigt.'
In maart 1995 worden er wederom
Kamervragen gesteld onder ander over de mer, de kosten en de duur van het
verdrag. De Kamer wacht verder op de uitkomst van de milieu-effectrapportage. In
november zendt de staatssecretaris van Defensie een brief aan de Kamer waarin
hij de mer-uitkomst toelicht. Hij blijkt vooral veel waarde te hechten aan de
economische ontwikkeling van Goose Bay. Verder zegt hij toe het laagvliegverdrag
vóór tekening aan de Kamer voor te leggen. Op 14 februari 1996 overlegt de Vaste
Tweede-Kamercommissie voor Defensie met staatssecretaris van Defensie Gmelich
Meijling.
Naast het bilaterale verdrag met Canada, dat op 31 december 1996
afloopt is er ook het zogenaamde uitvoeringsverdrag: het Multinational
Memorandum of Understanding (MMOU). De staatssecretaris deelde de Kamer mee dat
er géén onomkeerbare afspraken worden gemaakt door de tekening van het MMOU op
20 februari. De meerderheid van de Kamer gaat akkoord met de uitbreiding van het
laagvliegprogramma. Alleen als het aantal vluchten de 3.000 overschrijdt, wil
zij worden geïnformeerd. In mei zal de Kamer met de staatssecretaris Goose Bay
bezoeken. Eind 1996 behandelt zij het bilaterale verdrag in aanwezigheid van de
minister van Buitenlandse Zaken.
Steungroep
Aangezien het onze Koninklijke Luchtmacht is die boven Nitassinan
oefent, is er alle reden om de Innu vanuit Nederland te steunen. Daartoe werd in
1992 de Stichting Innu Steungroep opgericht.
Bestuursleden en medewerkers
hebben sinds 1986 politiek en pers geïnformeerd over de gevolgen van de
Nederlandse laagvliegoefeningen boven Nitassinan. In 1992 plaatste de Innu
Steungroep een paginagrote advertentie met informatie over de effecten van de
laagvliegoefeningen op de Innu in de Volkskrant en Trouw.
In 1993
organiseerde de Steungroep een internationaal symposium op de Rijksuniversiteit
Limburg over de milieu- en mensenrechten-aspecten van het laagvliegen in Canada.
Op 4 februari 1996 plaatste de Steungroep wederom een advertentie in de
Volkskrant die door een groot aantal organisaties werd medeondertekend. Zij zal
verder aandacht blijven vragen voor de Innu bij het Nederlandse publiek en bij
parlement en regering. De Steungroep begeleidt verder de Innu-delegaties die ons
land bezoeken en steunt de Innu in hun activiteiten richting Europees Parlement
en Verenigde Naties.